donderdag 31 december 2009

Herijken armoedebeleid vraagt visie op participatie

2010 wordt het Europese jaar van de armoede. Ik schat in dat we het komend jaar in het sociaal domein veel gaan hebben over armoede. Mede onder invloed van de toenemende aandacht voor participatie zijn tal van gemeenten nu al hard aan de slag om hun armoedebeleid te evalueren of te herijken. Ook rekenkamers hebben het onderwerp gevonden. Zo lopen er op dit moment in meerdere gemeenten tegelijk onderzoeken naar de doelmatig- en doeltreffendheid van het armoedebeleid. Ongetwijfeld leveren deze onderzoeken steekhoudende aandachtspunten op ten aanzien van het niet-gebruik. Persoonlijk hoop ik dat we het over meer dan dit relevante maar even taaie aandachtspunt gaan hebben. Bij de armoedeconferenties van Melkert ruim tien jaar geleden hadden we het hier immers ook al over. Interessanter in deze periode waarin we in het sociaal domein steeds meer beleid inzetten om participatie te realiseren is misschien de vraag hoe we van het armoedebeleid een participatie-instrument gaan maken. Welke voorzieningen schaffen we af? Welke handhaven we? Welke nieuwe voorzieningen creëren we? En welke groepen bedienen we? Dit zijn volgens mij de vier centrale vragen bij de herijking van je armoedebeleid.

In de meeste gemeenten bestaat het armoedebeleid uit een mix regelingen: bijzondere bijstand voor noodzakelijke en niet te vermijden kosten, kwijtscheldingsregelingen voor de lokale belastingen, declaratieregelingen om lid te kunnen worden van bijvoorbeeld de sportvereniging of specifieke doelregelingen zoals een tegemoetkoming in de kosten van schoolboeken. Officieel belijden we al een tijdje het woord dat de gemeente niet aan inkomenspolitiek doet, maar in de praktijk is dat natuurlijk maar betrekkelijk. Door bij alle regelingen het criterium te stellen dat iemand een inkomen heeft onder een bepaalde grens, en er op basis van dat criterium voor te zorgen dat iemand wat extra financiële ruimte krijgt, doen we het eigenlijk gewoon wel. Om een beetje gevoel te krijgen bij de mogelijke resultaten van een herijking, neem ik u graag mee in een eerste beantwoording van bovenstaande vragen.

De eerste vraag luidt welke regelingen biedt je nu aan die niet direct bijdragen aan participatie? Gaan mensen meer participeren als ze kwijtschelding krijgen van lokale heffingen of een kapotte wasmachine vergoedt krijgen? De ‘als kwijtschelding dan……’ redenering kan ik hier niet voor u maken. Omgekeerd is de vraag overigens wel makkelijker te beantwoorden. Wat is de consequentie van het afschaffen van vergoedingen voor een kapotte wasmachine of kwijtschelding? Het antwoord luidt een nog kleiner budget voor de dagelijkse uitgaven waardoor het nog ingewikkelder wordt om geld uit te sparen voor een treinkaartje om eens bij iemand op bezoek te gaan. We hebben niet direct een argument om te onderbouwen dat kwijtschelding direct bijdraagt aan participatie, maar omgekeerd kan ik me er alles bij voorstellen dat afschaffingen van deze mogelijkheid wel een beperking voor participatie oplevert. Participeren kost immers bijna altijd op de een of andere manier geld (al was het maar een buskaartje of een beetje behoorlijke kleding).

De tweede vraag luidt welke regelingen biedt je nu aan die direct bijdragen aan participatie en die je dus zeker wilt handhaven? Deze vraag is eenvoudiger te beantwoorden. Denk hierbij aan declaratiemogelijkheden om een abonnement op een sportverenging te nemen. Elke week handballen biedt ritme en sociale contacten. Het ligt dan ook voor de hand om bij herijking dergelijke regelingen te handhaven.

De derde vraag luidt welke nieuwe voorzieningen je creëert. Ga je de budgetten die je nu hebt misschien niet meer direct aanwenden voor de individuele burger, maar vanuit een Wmo-filosofie steken in collectieve voorzieningen die in het algemeen bijdragen aan participatie en waarvan duidelijk is dat de minima daar substantieel van profiteren? Ik heb niet helemaal scherp over welke voorzieningen we het dan hebben, maar het is de moeite waard deze lijn te doordenken.

De vierde vraag die ik stelde, luidt wie je doelgroep is. Als armoedebeleid niet meer inkomensondersteuning als doel heeft, maar het bevorderen van participatie, is het dan logisch om als gunningscriterium iemands inkomen te nemen? Qua indicatie is het onbegonnen werk, maar eigenlijk zou je niet de mensen met een minimuminkomen willen bereiken, maar de groepen die nauwelijks participeren (en omdat het armoedebeleid is en niet Wmo c.q. participatiebeleid degenen die niet participeren omdat hun lage beschikbaar inkomen dat in de weg staat. Vaak zal er overlap zijn tussen de groep met een laag beschikbaar inkomen en de groep met een minimuminkomen. Maar zeker met toenemende werkloosheid groeit de groep die best een redelijk inkomen heeft, maar door (te hoge) vaste lasten dezelfde (on)mogelijkheden hebben in het dagelijks leven als de minima. Naast mensen die in inkomen terugvielen, geldt dit ook voor de vele huishoudens in een problematische schuldsituatie (1 op 10!). Als je het armoedebeleid gaat herijken om er een participatie-instrument van te maken, dan moet je nadenken over de groep die je wilt bereiken. En wat mij betreft zou dat gezien bovenstaande overweging deels wel eens een andere kunnen zijn dan waar het armoedebeleid zich nu op richt.

Het voornemen om het armoedebeleid te herijken als participatie-instrument past in de huidige tijdsgeest. Het is een belangrijke stap omdat participatie bijdraagt aan welzijn en bij kan dragen aan verbeteringen in iemands financiële positie. Ik hoop alleen wel dat we bij de plannen die we uitwerken onszelf wel steeds de vraag stellen of we werkelijk stappen zetten of dat we een herijking uitvoeren die feitelijk niet zal leiden tot grotere participatie maar politiek verkocht kan worden als daadkracht. Want als dat laatste het geval zou zijn, kunnen we ons misschien toch beter voor de zoveelste keer buigen over het niet-gebruik. Wat meer ruimte in het wekelijks budget blijft immers een belangrijke voorwaarde voor sociaal contact en participatie!

zondag 1 november 2009

Innovatie stimuleer je niet met extra geld

Het Kabinet trekt extra geld uit voor de uitvoering van schuldhulpverlening. In 2009 krijgen alle gemeenten samen 27,5 miljoen extra bovenop extra gelden die eerder beschikbaar werden gesteld voor schuldhulpverlening en armoedebestrijding. Het is geoormerkt geld dat gemeenten alleen mogen uitgeven aan de uitvoering van schuldhulpverlening. In deze tijd waarin het aantal aanmeldingen in de meeste gemeenten flink toeneemt en de effectiviteit vaak te wensen overlaat, klinkt extra geld in eerste instantie misschien als een logische oplossing. Om meer aanvragen te behandelen, zijn meer schuldhulpverleners nodig en dus is er meer geld nodig. Als organisatieadviseur heb ik bij voorbaat twijfel bij het idee dat meer geld de oplossing is voor een stijgende vraag. En zeker in het veld van de schuldhulpverlening twijfel ik daarover.

Vooralsnog ontbreekt het ons aan overtuigend inzicht in de kosten van schuldhulpverlening en een daaruit voortvloeiende noodzaak om meer geld vrij te maken voor betere prestaties. Op dit moment weten individuele gemeenten vaker niet dan wel wat het ze gemiddeld kost om iemand uit de schulden te helpen. Schuldhulpverlening wordt vaak gefinancierd uit allerlei posten (algemene middelen, de WWB, subsidies aan instellingen voor maatschappelijke dienstverlening etc.) Mede vanwege het ontbreken aan inzicht in de uitgaven, gebruiken gemeenten de kosten bij uitzondering als sturingsinstrument. En als ze de kosten al daarvoor gebruiken, dan doen ze dit doorgaans in een aanbestedingsprocedure waarin de laagste prijs het belangrijkste gunningscriterium is. In de thuiszorg hebben we gezien tot welke onbedoelde effecten dat leidt.

In de afgelopen jaren heb ik veel opdrachten uitgevoerd op het terrein van de schuldhulpverlening. Het analyseren van knelpunten die een effectieve uitvoering in de weg staan, is vaak onderdeel van mijn opdrachten. De gestage toename van het aantal aanvragen die we al jaren zien, was tot op heden zelden aanleiding voor gemeenten om in een knelpuntenanalyse te weinig geld te noemen als de grootste belemmering voor effectieve schuldhulpverlening. Een gebrek aan motivatie bij schuldenaren, woningcorporaties die ondanks convenanten niet aan de gemeente melden dat ze een klant uit huis gaan zetten of de vele weken die verstrijken voordat de belastingdienst aanpassingen in de huur- of zorgtoeslag heeft verwerkt, passeren bij knelpuntenanalyses veel vaker de revue.

Tegen deze achtergrond ben ik dus wel heel benieuwd wat gemeenten gaan doen met het extra geld dat ze krijgen. De afgelopen twee weken heb ik zo her en der rondgevraagd. Ik kreeg diverse antwoorden die varieerden van de wachtlijst wegwerken tot investeren in preventie of nazorg. Stuk voor stuk klinken ze allemaal als prima keuzes. Maar tot mijn verbazing gebeurde het me ook een paar keer dat degene tegenover me wat moeilijk begon te kijken. ‘Nou….. ehm…. wij verlagen ons gemeentelijke budget voor schuldhulpverlening en gebruiken het extra geld als aanvulling zodat we het huidige aanbod in stand houden. Hiermee spelen we gemeentelijk geld vrij voor andere zaken of bezuinigingen’.

Omdat het geoormerkt geld is, moeten gemeenten verantwoorden waar ze het aan uitgeven. In de toelichting van SZW op het extra geld staat hierover: ‘Als indicator wordt uitgevraagd het ‘besteed bedrag aan schuldhulpverlening ten laste van toegekend budget’ Het is dus niet de bedoeling dat de totale uitgaven voor schuldhulpverlening opgegeven worden.’ Door gemeenten alleen te vragen waar ze het extra geld aan uitgeven en daarbij niet af te dwingen dat de reeds gereserveerde budgetten voor de schuldhulpverlening ook gebruikt worden, biedt de keuze het geld te oormerken in de praktijk blijkbaar geen enkele garantie. Dit is natuurlijk niet wat SZW met het extra geld beoogt, maar wel een reactie die ik begrijp als je voor een flinke bezuinigingsopgave staat en bij de uitvoering van schuldhulpverlening te weinig geld niet je grootste probleem is.

Ik heb geen idee of ik toevallig de enkele gemeenten heb gesproken waar ze er op deze manier mee omgaan of dat het een substantiële groep betreft. Wat ik wel weet is dat ik het jammer vind dat SZW aan de gemeenten een nagenoeg vrij te besteden bedrag geeft en hen bij de toekenning daarvan nauwelijks prikkelt om echt te innoveren in de uitvoering. De grote knelpunten die effectiviteit in de weg staan (crediteuren die niet meewerken, schuldenaren die uitvallen of andere partijen wiens gedrag leidt tot lange doorlooptijden) los je naar mijn stellige overtuiging niet op met extra geld, maar met anders werken.

Durf als gemeente je af te vragen of je ooit gestelde doelen wel haalbaar en wenselijk zijn. Moet schuldhulpverlening er altijd op gericht zijn om mensen met een drie jaar durende schuldregeling een schuldenvrije toekomst te bieden of is er een groep waarvoor zo’n zware regeling te hoog gegrepen is en moet je bij hen er mee op houden die fresh start na te jagen?

Durf als gemeente kritisch te kijken naar je werkprocessen. Kunnen we onze doorlooptijden verkorten en besparen op klantcontacten als we niet meer tien weken wachten op een definitieve beschikking van de belastingdienst, maar al aan de slag gaan met een percentagevoorstel zodra we de voorlopige berekening van bijvoorbeeld de huurtoeslag hebben (en in de gevallen waarin de definitieve beschikking toch afwijkt van de verwachting we de klant financieel compenseren?

Durf als gemeente het gesprek aan te gaan met je ketenpartners. Wie biedt welke begeleiding aan een cliënt en hoe zorgen we er samen voor dat de verschillende hulpverleningssporen op elkaar aansluiten? Meer geld is pas een oplossing als je er alles aan hebt gedaan om slimmer te werken en precies kan onderbouwen waarom je meer geld nodig hebt. En zolang we dit nog niet hebben gedaan, ben ik er niet van overtuigd dat extra geld automatisch leidt tot effectievere schuldhulpverlening!


Deze tekst is als column verschenen op www.sociaaltotaal.nl

vrijdag 2 oktober 2009

Zorgen voor de dag van morgen!

De uitvoering van schuldhulpverlening staat flink onder druk. Diverse gemeentebestuurders uitten de afgelopen weken publiekelijk kritiek op lange wacht- en doorlooptijden, de hoge uitval en het lage slagingspercentage waardoor schulden veel te vaak blijven bestaan. Staatssecretaris Klijnsma bereidt op dit moment het wetsvoorstel Wettelijk kader gemeentelijke schuldhulpverlening voor.

De verwachting is dat dit wetsvoorstel in juni 2010 van kracht wordt en een kwaliteitsbodem legt in de uitvoering. Daarnaast praat het veld al lange tijd over de invoering van een systeem van certificering (zodat onder meer crediteuren kunnen vertrouwen op deugdelijke uitvoering) en over de inrichting van een Landelijk Informatiesysteem Schulden (zodat vroegsignalering eenvoudiger wordt). Tegen de achtergrond van de kredietcrisis die naar verwachting leidt tot een toename van het aantal huishoudens met problematische schulden en de financiering van schuldhulpverlening op basis van vaststaande budgetten, maak ik me oprechte zorgen over de uitvoerbaarheid van de schuldhulpverlening in de nabije maar zeker ook de verdere toekomst.

Kenmerkend voor de huidige uitvoeringspraktijk is dat deze te complex is georganiseerd. De uitvoering vindt plaats door een groot scala aan verschillende uitvoerders die er vaak verschillende werkwijzen op na houden (denk aan kredietbanken, sociale diensten, maatschappelijk werk instellingen, re-integratiebedrijven of GGZ-instellingen). Voor (landelijk werkende) crediteuren betekent dit dat ze zich regelmatig afvragen: heb ik hier te maken met een transparant werkende intermediair die op een deugdelijke manier probeert om het probleem dat ik met mevrouw Jansen heb op te lossen of met een vertegenwoordiger van mevrouw Jansen die vooral probeert haar met zo min mogelijk kleerscheuren schuldenvrij te krijgen? Het veld weet dat er bij crediteuren veel twijfels leven over de deugdelijkheid en effectiviteit van de uitvoering. Om daar een eind aan te maken heeft zij met een subsidie van het ministerie van SZW een stelsel van certificering uitgewerkt. Het idee was dat zowel individuele schuldhulpverleners als organisaties zich massaal zouden certificeren en dat crediteuren hierdoor (meer) vertrouwen zouden krijgen in de uitvoering. Maar zo complex als het veld is georganiseerd, zo complex blijkt het ook te zijn om een breed gedragen stelsel van certificering in te voeren. Bijna een jaar na de invoering van de certificering hebben maar liefst 8 schuldhulpverleners en één organisatie zich gecertificeerd! Ik begrijp en onderschrijf een belangrijk deel van de overwegingen van individuele gemeenten en uitvoerende organisaties om niet te certificeren. Maar het resultaat is een veld dat nog steeds kampt met crediteuren die niet meewerken omdat ze te weinig vertrouwen hebben in deugdelijke uitvoering.

Om een schuldregeling te treffen is niet alleen de medewerking van de crediteuren nodig. Ook de schuldenaar moet meewerken. In de praktijk blijkt dit ook een hele opgave. De uitval in alle fasen van de uitvoering is hoog met als gevolg dat veel organisaties te maken hebben met een flinke groep draaideurklanten. In de vele opdrachten die ik uitvoer in de schuldhulpverlening zie ik gemeenten en andere organisaties die kritisch zijn op de eigen uitvoering van schuldhulpverlening. Door in te zetten op preventie, anders georganiseerde werkprocessen, nieuwe instrumenten, betere ketensamenwerking of nauwere banden met regionale crediteuren zetten ze werkelijk stappen naar een effectievere en efficiëntere uitvoering. En toch zijn de resultaten die ze er mee boeken vaak beperkt. De belangrijkste reden daarvoor is dat ook zij opereren tegen de achtergrond van dat complex georganiseerde veld van schuldhulpverlening waarin crediteuren te weinig vertrouwen hebben in de uitvoering en uitval onder schuldenaren moeilijk is te beperken.

De crisis leidt bij gemeenten tot bezuinigingen die ook neerslaan in het sociaal domein en soms zelfs direct in de schuldhulpverlening. Tegelijkertijd zal het aantal mensen dat om hulp vraagt de komende jaren flink toenemen. Als we niets doen, loopt de uitvoering van de schuldhulpverlening de komende periode helemaal vast. De oplossingen die staatssecretaris Klijnsma aan het veld biedt (invoering wettelijk kader, extra geld etc.) leveren wel kleine bijdragen, maar geen oplossing voor de fundamentele problemen in dit veld (te weten te complex georganiseerd, te weinig crediteurenvertrouwen en te hoge uitval). Individuele gemeenten die zich dit realiseren zijn vanwege de juridische context (een stelsel dat bestaat uit een minnelijk en wettelijk traject) niet in de positie de uitvoering fundamenteel anders te organiseren. Tot het uitbreken van de kredietcrisis lag het voor de hand om vooral via incrementele veranderingen (kleine aanpassingen) te werken aan het vergroten van de effectiviteit. De invoering van de zorgplicht, een moratorium, certificering etc. zijn typische stappen die passen binnen een incrementele veranderingsstrategie. Een jaar na oplevering van het rapport ‘ Schulden? De gemeente helpt!’ constateer ik dat de bestuurlijke werkelijkheid het afgelopen jaar fundamenteel is veranderd (grote bezuinigingen en de verwachting dat het aantal schuldenaren flink toeneemt). Deze nieuwe context roept bij mij de vraag op of we moeten gaan nadenken over een fundamenteel herontwerp van de huidige uitvoeringspraktijk om op de langere termijn een veel grotere groep schuldenaren op een veel effectievere manier te helpen tegen veel lagere kosten.

Het besef dat er een fundamenteel herontwerp nodig is, betekent naar mijn idee overigens niet dat ons morgen niets te doen staat. Meneer De Vos heeft morgen of volgend jaar hulp nodig en die moeten we zo effectief en efficiënt mogelijk organiseren. In de huidige context betekent dit heel hard aan de slag met incrementele verbeteringen van de uitvoeringspraktijk. Op mijn verlanglijstje voor morgen staat in ieder geval:
- invoering van een moratorium in het minnelijk traject zodat individuele crediteuren niet meer kunnen voorkruipen en met hun gedrag grote vertraging en uitval veroorzaken;
- ondersteuning aan gemeenten om vorm te geven aan onder meer hun regiefunctie in het kader van integrale schuldhulpverlening, de inzet van (bewezen effectieve) preventie-instrumenten of ondersteuning aan schuldenaren om de uitval terug te dringen;
- invoering van een early warning systeem zoals het LIS zodat gemeenten snel een signaal krijgen dat het ergens mis gaat of dreigt te gaan (want hoe eenvoudiger de schuldsituatie des te sneller en goedkoper is de oplossing);
- invoering van een uitgeklede vorm van certificering (alleen certificeren op organisatieniveau) zodat crediteuren meer vertrouwen in de uitvoering krijgen;
invoering van de aangekondigde AmvB die regelt dat de aflossingscapaciteit van een schuldenaar die in de Wsnp zit in de eerste plaats wordt aangewend om de bewindvoerder te betalen (zodat er een flink financieel verschil ontstaat met een minnelijke regeling en de Wsnp in ieder geval financieel een stok achter de deur wordt);
- invoering van de aangekondigde regels om de praktijken van incassobureaus aan banden leggen om allerlei ongeoorloofde bedragen te eisen bij de inning van vorderingen.


Deze column is gepubliceerd op de site van sociaal totaal

maandag 7 september 2009

DSB bank zet klanten zwaar onder druk

Wie veel rondloopt op de werkvloer van de schuldhulpverlening hoort steeds meer verhalen over incassobureaus en banken die mensen onder druk zetten een zogenaamde acte van sessie te tekenen. Eenmaal getekend ontstaan er vaak nieuwe schulden bij andere crediteuren en de schuldhulpverlening kan niets voor deze ensen doen. Ik schreef hier eerder al een column over op de website van het tijdschrift Sociaal Totaal.

Afgelopen zaterdag stond er in Het Parool een interview met een slachtoffer van DSB bank. 'En ineens stond ze daar: een dame van de DSB bank. Op zaterdag. Ze wilde meteen met me praten, want het was dringend' Overdonderd door wat er volgde tekende Cor uiteindelijk een acte van cessie voor een bedrag dat hij maandelijks absoluut niet kon missen. De aandacht voor de budgetcoaches zoals deze dame die zich als een wolf in schaapskleren bij mensen melden, neemt deze week verder toe. De Tweede Kamerfracties van de SP en PvdA vragen staatssecretaris Klijnsma deze week om opheldering over het gebruik van de acten die (onder druk) zijn getekend door mensen die zich niet goed realiseerden wat ze tekenden.

donderdag 3 september 2009

Ook een wolf in schaapskleren vindt de voordeur

In het sociaal domein zoekt de gemeente steeds actiever de burger op. Met de inzet van bewonersadviseurs, frontline-sturing of een outreachende aanpak bemoeit de overheid zich steeds vaker met alles wat er achter de voordeur gebeurt. Deze pro-actieve aanpak levert van alles op, variërend van vroegsignalering tot coördinatie van multiproblematiek. Binnen de schuldhulpverlening zien we inmiddels de keerzijde: ook gretige schuldeisers hebben de voordeur ontdekt.

Nu de economische crisis vordert, voelen steeds meer Nederlanders de gevolgen in hun portemonnee. Schuldeisers zoals zorgverzekeraars, hypotheekverstrekkers en energiebedrijven zien een toename van het aantal wanbetalers. Aanmaningen of deurwaarders zijn dan kostbare oplossingen die niet altijd veel opleveren. Een aantal grote banken heeft daar nu een eigen oplossing voor bedacht: budgetcoaches die zich ongevraagd bij u aandienen om u te helpen uw budget op orde te brengen. Dit klinkt sympathiek en dat zou het ook kunnen zijn. Tenminste, als het doel van de bemoeienis is om te voorkomen dat er grotere financiële problemen ontstaan en de het beschikbare geld eerlijk te verdelen onder de schuldeisers.

De werkelijkheid lijkt echter anders. Na de gemeente hebben de banken nu ook de voordeur ontdekt als plek om te handelen. Mensen die een of meer termijnen van hun hypotheek of persoonlijke lening niet betalen, kunnen sinds kort bezoek krijgen van een budgetcoach. Ze staan onaangekondigd voor de deur met de boodschap dat ze de schuldenaar komen helpen om zijn financiën op orde te krijgen. Je zou verwachten dat de budgetcoach met de schuldenaar nagaat hoe de achterstand is ontstaan, of hij nog meer schulden heeft en welke maatregelen en vaardigheden nodig zijn om de schuldenaar weer op koers te krijgen. In de praktijk is de hulp veel eenvoudiger. De budgetcoach stelt aan de schuldenaar voor dat deze een zogenaamde acte van looncessie tekent. Hiermee geeft de schuldenaar toestemming om een deel van zijn inkomen direct over te dragen aan de bank.

Overrompeld door de onaangekondigde “budgethulp” tekenen schuldenaren te vaak akten waarin ze toezeggen een bedrag af te staan dat veel groter is dan ze kunnen missen. Het gevolg hiervan is dat ze onvoldoende geld over houden voor andere verplichtingen en nog sneller van de regen in de drup komen. Nieuwe schulden stapelen zich op en het schuldbedrag wordt extra verhoogd door bijkomende deurwaarders- en incassokosten. Als ze zich vervolgens bij de gemeentelijke schuldhulpverlening melden, krijgen ze daar de trieste boodschap dat die niets voor ze kan doen. Ze hebben vrijwillig getekend, kunnen de akte van cessie niet ontbinden en ze hebben geen geld meer over om een oplossing te vinden waar alle schuldeisers wijzer van worden.

De budgetcoaches trekken inmiddels op verschillende plekken de aandacht. Het SP Tweede Kamerlid Karabulut heeft er begin augustus kamervragen over gesteld. En op het weblog van Erica Schruer woedt de discussie of en zo ja hoe schuldenaren toch van hun acte van cessie af kunnen. In een tijdsgewricht waarin steeds meer mensen moeite krijgen om de eindjes aan elkaar te knopen moeten budgetcoaches die zich voordoen als een wolf in schaapskleren zo snel mogelijk worden gestopt. Voor sommige mensen is onze maatschappij te ingewikkeld geworden om zelf hun weg te vinden. Wat mij betreft legitimeert dat de inzet van de gemeente om achter de voordeur te komen. Maar als het gevolg is dat anderen die voordeur ook ontdekken, dan weet ik niet meer of we nou zo blij moeten zijn met deze plek van hulpverlening.

Deze tekst is als column gepubliceerd op
http://www.sociaaltotaal.nl/

dinsdag 1 september 2009

Het perspectief bepaalt het oordeel

Een paar dagen geleden werd ik gebeld door de redactie van Binnenlands Bestuur voor een interview. De VNG had in een persbericht laten weten dat de daling van het aantal Wsnp-aanvragen te danken is aan de inspanningen van gemeenten. De redactie wilde weten of ik dat beeld deelde.

In veel gemeenten staat schuldhulpverlening op dit moment hoog op de politieke agenda. Veelal niet omdat de resultaten zo goed zijn, maar omdat wethouders en raadscommissies ontevreden zijn over de huidige gang van zaken. Oplopende wachtlijsten, lange doorlooptijden en grote uitval zijn vaak de belangrijkste punten van zorg. De zorgen zijn terecht, maar voelen voor de mensen in de uitvoering soms wat ongemakkelijk. Vergeleken met een paar jaar geleden hebben gemeenten mooie stappen vooruit gezet. Bij veel organisaties steeg het slagingspercentage en is er aandacht gekomen voor belangrijke onderdelen van de uitvoering zoals preventie, stabiliseren en nazorg.

We zien hier twee werelden botsen. De politiek heeft alleen oog voor de verbeteringen die nodig zijn. De schuldhulpverlening voelt zich soms wat miskent omdat ze onvoldoende waardering krijgt voor de meters die al gemaakt zijn. En ze hebben beide gelijk!

Tegen deze achtergrond begrijp ik dan ook wel dat de VNG geneigd is het afgenomen beroep op de Wsnp (zoals beschreven in de Wsnp-monitor) toe te schrijven aan de inspanningen van de gemeenten. De afname is alleen veel te groot en veel te plotseling opgetreden om volledig toe te schrijven aan betere prestaties van gemeenten. Een minstens even en misschien wel veel belangrijkere verklaring voor de afname zijn de ingewikkeldere aanvraagprocedure en de aanscherping van de toelatingseisen per 1 januari 2008. Veel schuldhulpverleners hebben begin 2008 geconstateerd dat clienten niet werden toegelaten tot de Wsnp of dat het op orde maken van de aanvraag zo ingewikkeld was, dat ze zijn afgehaakt. Het gevolg is dat er nu een groep mensen is die na een mislukt minnelijk traject tussen de wal en het schip vallen. Hoe groot die groep is weten we niet precies, maar in ieder geval groot genoeg om ons er wat van aan te trekken.

De schuldenaar die vanavond niet weet hoe hij warm eten op tafel moet zetten voor zijn kinderen is voor ons allemaal de drijfveer om ons bezig te houden met schuldhulpverlening. Zeker in het huidige tijdsgewricht waarin steeds meer mensen in financiele problemen komen tan gemeenten ondanks de betere prestaties nog steeds voor de enorme klus om meer mensen sneller uit de schulden te helpen of in iedergeval ondersteuning te bieden dat hun problemen niet groter worden dan ze al zijn. Dit realiseren we door niet te verzanden in discussies over de vraag hoe we de inmiddels geboekte resultaten moeten waarderen, maar door eendrachtig de schouders er onder te zetten en niet te rusten tot we in heel Nederland een gemiddeld slagingspercentage hebben van ruim vijftig procent en we met recht kunnen zeggen dat de rechtbanken dankzij de gemeenten zonder werk zitten!

woensdag 12 augustus 2009

Een blik op andere landen


Twee jaar geleden was ik in Berlijn op het Law & Society congres. Dit is een bijeenkomst waar rechtsociologen van over de hele wereld bij elkaar komen. Een van de onderwerpen op de agenda was schuldhulpverlening. Meer dan veertig wetenschappers uit verschillende landen presenteerden recent onderzoek en vertelden over de situatie in hun eigen land. Twee jaar geleden had het woord kredietcrisis nog geen betekenis. Met enige verbazing luisterden we naar onze amerikaanse collega's die toen al vertelden over foreclosers (huisuitzettingen) en hun bezorgdheid uitten over de toekomst. Hun zorgen waren meer terecht dan ik op dat moment ook maar vermoedde.

Als je de creme-de-la-creme op het terrein van schuldenonderzoek bij elkaar hebt, dan is het natuurlijk zonde om hun bijdragen niet te bundelen. Deze maand komt het resultaat daarvan uit in het boek Consumer Credit, Debt and Bankruptcy. Voorbeelden van interessante bijdragen zijn Iain Ramsey die schrijft over wannabe WAGS en credit binges, Udo Reiffner over het reguleren van kredietverstrekking, Susan Block e.a. over het imperfecte middel van uithuiszetting als oplossing voor een schuldsituatie of Michelle Kelly-Louw over de manier waarop ze in Zuid-Afrika vorm geven aan preventie.
In het boek zit ook een bijdrage van mij en prof. Nick Huls over de effecten van de Wsnp op de gemeentelijke schuldhulpverlening. Voor mensen die hier in Nederland betrokken zijn bij de uitvoering van schuldhulpverlening niet zo spannend, want inmiddels wel bekend. In andere landen zijn ze daarentegen altijd zeer geintereseerd in de ontwikkelingen in Nederland. Ons buitengerechtelijke systeem waarin gemeenten een belangrijke rol spelen om -als het even kan- integrale schuldhulpverlening aan te bieden wordt veelal als een ideaal beschouwd.

Het boek geeft geen antwoorden op concrete beleidsvragen over wachtlijsten, niet meewerkende crediteuren of prikkels om schuldenaren te stimuleren. Wel biedt het een heel mooi overzicht van onderzoek en praktijken in andere landen naar die driehoek van schuldenaar-overheid-crediteuren die elkaar zo langdurig en hardhandig in de tang kunnen nemen.

woensdag 15 juli 2009

Schuldhulp aan dak- en thuislozen kan beter

In de afgelopen paar jaar hebben de grote gemeenten een indrukwekkende prestatie geleverd als het gaat om ondersteuning aan dak- en thuislozen. In bijvoorbeeld Rotterdam nam het aantal buitenslapers in de afgelopen drie jaar af van ongeveer 350 naar 15! Mede ingegeven door het Wmo-denken dat iedereen meedoet, bieden inmiddels alle grote gemeenten aan dak- en thuislozen individuele trajectplannen aan die ze weer op weg helpen op de terreinen wonen, dagbesteding, zorg en inkomen.

Omdat zeker driekwart van de (ex)dak- en thuislozen zich in een problematische schuldsituatie bevindt, is het van groot belang dat er de gemeente ook effectieve schuldhulpverlening aanbiedt. Om gemeenten op weg te helpen deze te organiseren hebben we in juni als Hiemstra & De Vries een discussiemiddag georganiseerd over dit onderwerp. Om het belang van effectieve schuldhulp aan deze specifieke groep te onderstrepen, hebben Jetta Klijnsma (staatssecretaris SZW) en Jet Bussemaker (staatssecretaris VWS) de bijeenkomst samen geopend. In het eerste deel van de bijeenkomst heb ik ons rapport Meedoen zonder schulden (hoe vergroten we de effectiviteit van de schuldhulpverlening aan dak en thuislozen) gepresenteerd. Ook presenteerde Connie Mensink (Universiteit Nijmegen) de beschrijving van het werkproces van het Utrechtse Stadsgeldbeheer. In het tweede deel van de bijeenkomst hebben medewerkers uit de maatschappelijke opvang en de schuldhulpverlening met elkaar nagedacht over de vraag ' wat er nodig is om de schuldhulp aan dak en thuislozen te verbeteren'. De resultaten daarvan kan je onder meer vinden in het verslag dat we hier van maakten en dat staat op de site van Hiemstra & De Vries.

Ik hoop dat ons rapport en de converentie bijdragen aan enthousiasme bij gemeenten om de schuldhulp aan deze kwestbare groep te verbeteren. Want het is helemaal niet zo ingewikkeld om de effectiviteit van de schuldhulp aan deze kwetsbare groep te verbeteren. Wel vraagt het om een doordachte visie op het aanbod aan dak- en thuislozen (welke intstrumenten zetten we in welke gevallen in en tegen welke voorwaarden). Hun vaak afwijkende schuldenpakketten (veel leefstijboetes van het CJIB, schulden bij corporaties etc.) en vaak geringen bureaucratiche vaardigheden (moeite om afspraken na te komen of formulieren in te vullen) leiden ertoe dat ze in de huidige werkprocessen van de schuldhulpverlening vastlopen. Intensievere begeleiding, concrete samenwerkingsafspraken tussen schuldhulp en maatschappelijke opvang (wie doet wat wanneer) en waar nodig de inzet van instrumenten zoals beschermingsbewind leiden zonder veel overhoop te halen al snel tot effectievere schuldhulp. En dat is precies waar behoefte aan is nu gemeenten zulke mooie succesen boeken om dak- en thuislozen op de terreinen wonen en dagbesteding weer perspectief te bieden.

In Wmo-magazine van juni 2009 hebben we de belangrijkste aanbevelingen uit ons rapport samengevat. Het artikel is eveneens te vinden op de site van Hiemstra & De Vries.

vrijdag 26 juni 2009

We hebben de ROA impactprijs gewonnen!

Vandaag heb ik namens Hiemstra & De Vries met trots de ROA Impact Prijs in ontvangst genomen. We kregen die prijs samen met het adviesbureau Significant voor het adviestraject dat we gezamenlijk uitvoerden voor het ministerie van SZW en dat onder meer leidde tot de zorgplicht schuldhulpverlening. De Impact Prijs wordt door de Raad van Organisatieadviesbureaus (ROA) uitgereikt aan het bureau dat met een adviestraject maximale maatschappelijke impact realiseert.

De prijs werd uitgereikt door Hans Dijkstal die namens de jury het onderstaande juryrapport oplas.

De jury is bijzonder onder de indruk van dit project dat zich beweegt op het snijvlak van wetenschap en advies. Het is een zeer interessante casus waarbij de opdracht door het bureau op adequate wijze is geherformuleerd waardoor het traject niet beperkt bleef tot het aanvankelijk gevraagde onderzoek, maar tot daadwerkelijke veranderingen heeft geleid.
Het bureau is er in geslaagd om met een korte doorlooptijd en redelijk beperkte inzet van mensen tot een uitstekend resultaat te komen.
De kennis van zaken en ervaring van de adviseur komt duidelijk tot uitdrukking. De jury prijst het dat de adviseur ondanks haar eerdere rol als wetenschapster haar rol als consultant tijdens dit traject zeer zorgvuldig heeft vormgegeven.
Het hebben van schulden is een groot maatschappelijk probleem en heeft gevolgen op vele andere terreinen, zoals leerprestaties, relaties, werk en gezondheid. Het komen tot oplossingen voor dit probleem leidt daarmee tot aantoonaar grote maatschappelijke impact.

De jury kent dan ook de ROA Impact Prijs 2009 toe aan dit project.

De jury hoopt dat het toekennen van de ROA Impact Prijs 2009 aan dit adviestraject beschouwd zal worden als een stimulans voor de advieswereld om zich meer te bewegen aan de onderkant van onze samenleving en daarmee een bijdrage te leveren aan de grote maatschappelijke impact die deze trajecten op onze samenleving hebben.

De ROA heeft dertig projecten van verschillende bureaus beoordeeld. Daarvan heeft zij er acht aan een audit onderworpen en vijf genomineerd. De winneaar is gekozen door een vakjury die bestond uit Hans Dijkstal (Oud minister van Binnenlandse Zaken), de heer Prof. Drs. J.W. Ganzevoort (Bijzonder hoogleraar Organisatiedynamiek en innovatie aan de UvA en Zelfstandig Bestuursadviseur), de heer Prof. Dr. J.L.A. Geurts (Hoogleraar Beleids- en Organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg) en de heer Ewald Smits (hoofdredacteur Management Team en Sprout). Naast Hiemstra & De Vries waren ook BMC, Rijnconsult, Van Vieren en Squarewise genomineerd.

Commentaar en toelichting op certificering

Op het weblog van Erica Schruer en de website van Paul Rispens staat nadere toelichting en commentaar op de huidige stand van zaken ten aanzien van de certificering. De bezwaren zijn reel, maar mogen er niet toe leiden dat de normen een papieren tijger worden. Er moet een oplossing komen.

woensdag 24 juni 2009

Certificering op losse schroeven?

In de afgelopen twee jaar is er door een aantal betrokken partijen gewerkt aan systeem van certificering. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een NEN-norm. In een bijlage van deze norm is opgenomen dat het kwart schuldenaren met de hoogste aflossingscapaciteit niet drie maar vier of vijf jaar afbetalen binnen een schuldregeling. Na vaststelling van de normen is veel discussie ontstaan ontstaan over deze bijlage (zowel binnen als buiten de NVVK). Vandaag kwam de normcommissie bijeen over de vraag of de voorschriften over de langere looptijd in stand blijven of dat ze worden aangepast. Uit berichten op twitter valt op te maken dat er een flinke discussie gaande is en dat sommige betrokkenen zich zelfs afvragen of dit ertoe leidt dat de hele certificering op losse schroeven staat.

De certificering mag gewoonweg niet sneuvelen op een discussie over de looptijd!
Gecertificeerde organisaties tonen aan de crediteuren dat zij kwalitatief goed werk leveren en dat vertrouwen is hoogst noodzakelijk in een veld waar heel veel hele goede organisaties werken, maar helaas ook nog te veel organisaties die er een potje van maken.

AWBZ niet open voor schuldhulp

Vorige week dinsdag organiseerde Hiemstra & De Vries op verzoek van het ministerie van VWS een werkconferentie over schuldhulpverlening aan dak- en thuislozen. De conferentie werd geopend met een driegesprek tussen de staatssecretarissen Bussemaker (VWS), Klijnsma (SZW) en de Utrechtse wethouder Spit. In dat gesprek kwamen direct een aantal belangrijke pijnpunten van de schuldhulpverlening aan dak- en thuislozen aan de orde, te weten:
- de effectiviteit van schuldhulpverlening is te gering, zeker bij groepen met multiproblematiek zoals dak- en thuislozen;
- de ketensamenwerking moet verbeterd worden;
- de financiering van schuldhulpverlening biedt uitvoerders zelden de ruimte om langdurige ondersteuning aan te bieden.

Staatssecretaris Bussemaker liet, mede in reactie op vragen uit de zaal en van wethouder Spit, direct weten dat de AWBZ in ieder geval niet wordt opengesteld voor de financiering van schuldhulpverlening. Wel zei ze toe samen met staatssecretaris Klijnsma te kijken naar de knelpunten waar gemeenten op dit vlak tegenaan lopen en de rol die de ministeries kunnen spelen bij de oplossing er van.

maandag 22 juni 2009

Blijf stemmen voor ROA impactprijs!

Samen met een aantal collega's ben ik genomineerd voor de ROA impactprijs. De ROA is de Raad voor organisatieadviesbureaus. Ze reiken een prijs uit voor het adviestrraject waarvan de impact tot de verbeelding spreekt! Voor het ministerie van SZW hebben wij vorig jaar aanbevelingen uitgewerkt om de effectiviteit te vergroten. Het wetsvoorstel voor een wettelijke zorgplicht is een van de uitvloeisels van ons project. We staan op dit moment aan kop. als we dat volhouden tot en met aanstaande vrijdag winnen we de publieksprijs.

Stem dus op ons project op www.mt.nl/impact

Kabinet neemt maatregelen tegen oplopende schuldenproblematiek

De economische crisis en oplopende werkloosheid vormen voor het kabinet de aanleiding voor extra maatregelen op het terrein van de schuldhulpverlening. Afgelopen vrijdag liet staatssectretaris Klijnsma de Tweede Kamer weten dat (letterlijke stukken tekst uit het kamerstuk):

1. De werkpleinen ingezet gaan worden om mensen met (het risico op) schulden zo snel mogelijk te ondersteunen met informatie en indien nodig hulp

Er wordt voor gezorgd dat nieuwe groepen die met inkomensachteruitgang kunnen worden geconfronteerd in een vroeg stadium voorzien worden van adequate informatie en zo nodig doorverwezen worden naar hulpverlening. Hier ligt een taak voor de frontoffice medewerkers. Frontoffice medewerkers krijgen extra training om dit onderdeel in de integrale dienstverlening mee te nemen. Er wordt voorlichtingsmateriaal ontwikkeld dat hen in deze taak ondersteunt.
De volgende informatie wordt op de Werkpleinen gegeven:

- informatie over de mogelijke gevolgen van de economische crisis op hun financiële situatie;
- informatie over de dienstverlening die gemeenten kunnen bieden op het terrein van preventie en schuldhulpverlening;
- informatie over inkomensondersteunende voorzieningen van gemeenten.
SZW stelt hiervoor middelen aan het UWV beschikbaar.

2 Gemeenten extra geld krijgen om het groeiend beroep op schuldhulpverlening op te vangen

De economische crisis zal er naar verwachting toe leiden dat het beroep op de minnelijke schuldhulpverlening toeneemt. De eerste signalen daarover zijn al bekend. Schuldhulpverlening wordt al door gemeenten uitgevoerd. Voor de verwachte extra toeloop als gevolg van de economische crisis stelt het kabinet incidenteel voor een periode van drie jaar extra geld ter beschikking.
De gemeenten zullen met deze extra middelen het volgende realiseren:
- opvang van de extra toeloop op de schuldhulpverlening;
- het realiseren of in stand houden van de brede toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Dit is extra van belang in verband met de toestroom van nieuwe groepen naar de schuldhulpverlening als gevolg van de economische crisis;
- de beperking van de wacht- en doorlooptijden. Het streven is er daarbij nadrukkelijk op gericht om de wachttijd te beperken tot maximaal vier weken, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de lengte van de doorlooptijd. De extra middelen worden via een specifieke uitkering aan de gemeenten beschikbaar gesteld.

3 Gemeenten ondersteuning krijgen bij de implementatie van de zorgplicht

Juist in deze tijd van economische crisis met een verwachte toeloop op schuldhulpverlening is een kwalitatief goed aanbod essentieel. Deze maatregel is erop gericht om vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel ‘wettelijk kader minnelijke schuldhulpverlening’ de gemeenten te ondersteunen bij het implementeren van onderdelen van het wetsvoorstel.
Dit vergt mogelijk aanpassing van processen en werkwijze. Hierbij zullen de gemeenten worden ondersteund. Deze ondersteuning zal plaatsvinden door een externe partij die daarbij actief gebruik zal maken van de ervaringen van gemeenten die al geheel of gedeeltelijk werken volgens de eerder genoemde normen.
Over de wijze waarop deze ondersteuning concreet vorm en inhoud krijgt zal nader overleg plaatsvinden met de VNG en Divosa. Een aantal gemeenten zal in dit kader ondersteunende activiteiten ontwikkelen.
Middelen worden aan deze gemeenten via een specifieke uitkering beschikbaar gesteld.