donderdag 31 december 2009

Herijken armoedebeleid vraagt visie op participatie

2010 wordt het Europese jaar van de armoede. Ik schat in dat we het komend jaar in het sociaal domein veel gaan hebben over armoede. Mede onder invloed van de toenemende aandacht voor participatie zijn tal van gemeenten nu al hard aan de slag om hun armoedebeleid te evalueren of te herijken. Ook rekenkamers hebben het onderwerp gevonden. Zo lopen er op dit moment in meerdere gemeenten tegelijk onderzoeken naar de doelmatig- en doeltreffendheid van het armoedebeleid. Ongetwijfeld leveren deze onderzoeken steekhoudende aandachtspunten op ten aanzien van het niet-gebruik. Persoonlijk hoop ik dat we het over meer dan dit relevante maar even taaie aandachtspunt gaan hebben. Bij de armoedeconferenties van Melkert ruim tien jaar geleden hadden we het hier immers ook al over. Interessanter in deze periode waarin we in het sociaal domein steeds meer beleid inzetten om participatie te realiseren is misschien de vraag hoe we van het armoedebeleid een participatie-instrument gaan maken. Welke voorzieningen schaffen we af? Welke handhaven we? Welke nieuwe voorzieningen creëren we? En welke groepen bedienen we? Dit zijn volgens mij de vier centrale vragen bij de herijking van je armoedebeleid.

In de meeste gemeenten bestaat het armoedebeleid uit een mix regelingen: bijzondere bijstand voor noodzakelijke en niet te vermijden kosten, kwijtscheldingsregelingen voor de lokale belastingen, declaratieregelingen om lid te kunnen worden van bijvoorbeeld de sportvereniging of specifieke doelregelingen zoals een tegemoetkoming in de kosten van schoolboeken. Officieel belijden we al een tijdje het woord dat de gemeente niet aan inkomenspolitiek doet, maar in de praktijk is dat natuurlijk maar betrekkelijk. Door bij alle regelingen het criterium te stellen dat iemand een inkomen heeft onder een bepaalde grens, en er op basis van dat criterium voor te zorgen dat iemand wat extra financiële ruimte krijgt, doen we het eigenlijk gewoon wel. Om een beetje gevoel te krijgen bij de mogelijke resultaten van een herijking, neem ik u graag mee in een eerste beantwoording van bovenstaande vragen.

De eerste vraag luidt welke regelingen biedt je nu aan die niet direct bijdragen aan participatie? Gaan mensen meer participeren als ze kwijtschelding krijgen van lokale heffingen of een kapotte wasmachine vergoedt krijgen? De ‘als kwijtschelding dan……’ redenering kan ik hier niet voor u maken. Omgekeerd is de vraag overigens wel makkelijker te beantwoorden. Wat is de consequentie van het afschaffen van vergoedingen voor een kapotte wasmachine of kwijtschelding? Het antwoord luidt een nog kleiner budget voor de dagelijkse uitgaven waardoor het nog ingewikkelder wordt om geld uit te sparen voor een treinkaartje om eens bij iemand op bezoek te gaan. We hebben niet direct een argument om te onderbouwen dat kwijtschelding direct bijdraagt aan participatie, maar omgekeerd kan ik me er alles bij voorstellen dat afschaffingen van deze mogelijkheid wel een beperking voor participatie oplevert. Participeren kost immers bijna altijd op de een of andere manier geld (al was het maar een buskaartje of een beetje behoorlijke kleding).

De tweede vraag luidt welke regelingen biedt je nu aan die direct bijdragen aan participatie en die je dus zeker wilt handhaven? Deze vraag is eenvoudiger te beantwoorden. Denk hierbij aan declaratiemogelijkheden om een abonnement op een sportverenging te nemen. Elke week handballen biedt ritme en sociale contacten. Het ligt dan ook voor de hand om bij herijking dergelijke regelingen te handhaven.

De derde vraag luidt welke nieuwe voorzieningen je creëert. Ga je de budgetten die je nu hebt misschien niet meer direct aanwenden voor de individuele burger, maar vanuit een Wmo-filosofie steken in collectieve voorzieningen die in het algemeen bijdragen aan participatie en waarvan duidelijk is dat de minima daar substantieel van profiteren? Ik heb niet helemaal scherp over welke voorzieningen we het dan hebben, maar het is de moeite waard deze lijn te doordenken.

De vierde vraag die ik stelde, luidt wie je doelgroep is. Als armoedebeleid niet meer inkomensondersteuning als doel heeft, maar het bevorderen van participatie, is het dan logisch om als gunningscriterium iemands inkomen te nemen? Qua indicatie is het onbegonnen werk, maar eigenlijk zou je niet de mensen met een minimuminkomen willen bereiken, maar de groepen die nauwelijks participeren (en omdat het armoedebeleid is en niet Wmo c.q. participatiebeleid degenen die niet participeren omdat hun lage beschikbaar inkomen dat in de weg staat. Vaak zal er overlap zijn tussen de groep met een laag beschikbaar inkomen en de groep met een minimuminkomen. Maar zeker met toenemende werkloosheid groeit de groep die best een redelijk inkomen heeft, maar door (te hoge) vaste lasten dezelfde (on)mogelijkheden hebben in het dagelijks leven als de minima. Naast mensen die in inkomen terugvielen, geldt dit ook voor de vele huishoudens in een problematische schuldsituatie (1 op 10!). Als je het armoedebeleid gaat herijken om er een participatie-instrument van te maken, dan moet je nadenken over de groep die je wilt bereiken. En wat mij betreft zou dat gezien bovenstaande overweging deels wel eens een andere kunnen zijn dan waar het armoedebeleid zich nu op richt.

Het voornemen om het armoedebeleid te herijken als participatie-instrument past in de huidige tijdsgeest. Het is een belangrijke stap omdat participatie bijdraagt aan welzijn en bij kan dragen aan verbeteringen in iemands financiële positie. Ik hoop alleen wel dat we bij de plannen die we uitwerken onszelf wel steeds de vraag stellen of we werkelijk stappen zetten of dat we een herijking uitvoeren die feitelijk niet zal leiden tot grotere participatie maar politiek verkocht kan worden als daadkracht. Want als dat laatste het geval zou zijn, kunnen we ons misschien toch beter voor de zoveelste keer buigen over het niet-gebruik. Wat meer ruimte in het wekelijks budget blijft immers een belangrijke voorwaarde voor sociaal contact en participatie!